21 februari 2025
De Hoge Raad heeft recentelijk bepaald dat bij het beoordelen van een arbeidsrelatie het ondernemerschap van de werkende een volwaardig criterium is, zonder dat andere factoren zoals gezagsverhouding en integratie in de organisatie per definitie zwaarder wegen. Dit biedt zelfstandigen meer zekerheid en kan bijdragen aan een duidelijker onderscheid tussen loondienst en ondernemerschap.
Gevolgen voor de Belastingdienst
Volgens fiscaal jurist Jacques Raaijmakers dwingt deze uitspraak de Belastingdienst om haar werkwijze te herzien. Op dit moment hanteert de fiscus beoordelingsmethodes waarin ondernemerschap pas een rol speelt als andere factoren geen uitsluitsel geven. Die praktijk lijkt nu in strijd met de uitleg van de Hoge Raad. Hierdoor staat ook de webmodule, waarmee opdrachtgevers kunnen toetsen of een opdrachtnemer als zelfstandige kan werken, ter discussie.
Afwijking van eerder advies
De Hoge Raad wijkt in deze zaak af van het standpunt dat advocaat-generaal Ruth de Bock eerder innam. Zij stelde dat persoonlijk ondernemerschap slechts een beperkte rol zou moeten spelen bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. De hoogste rechter oordeelt nu anders: een werkrelatie kan voor de ene persoon een arbeidsovereenkomst betekenen, terwijl een ander – mits aantoonbaar ondernemend – dezelfde opdracht als zelfstandige kan uitvoeren.
Reactie vanuit de praktijk
Arbeidsrechtadvocaat Joost van Ladesteijn ondersteunt de uitspraak van de Hoge Raad en merkt op dat de Belastingdienst eerder het advies van De Bock volgde door extern ondernemerschap pas mee te wegen als andere criteria geen uitsluitsel gaven. Hij stelt verder dat de wet VBAR van tafel mag, omdat de huidige beoordeling door de Belastingdienst op een onjuiste interpretatie van het recht is gebaseerd. Mogelijk moeten beoordelingen opnieuw plaatsvinden.
Gevolgen voor de wet VBAR
Deze beslissing heeft ook implicaties voor het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR), waarin ondernemerschap van de persoon van de werkende niet centraal stond bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. De Raad van State was al kritisch over het voorstel, omdat het voornamelijk het bestaande recht codificeert zonder een duidelijke visie. Raaijmakers suggereert dat de wet mogelijk overbodig is, aangezien de Belastingdienst al voldoende middelen heeft om arbeidsrelaties te beoordelen.
Goed nieuws voor interimmers?
Voor zelfstandig opererende interim professionals kan deze uitspraak gunstig uitpakken. Als ondernemerschap een volwaardig criterium is, kunnen interimmers die actief opdrachten werven, investeren in hun bedrijfsvoering en meerdere opdrachtgevers bedienen, sterker staan in discussies over hun zelfstandigheid. Dit kan ook opdrachtgevers meer vertrouwen geven om hen direct in te huren, zonder de tussenkomst van bemiddelaars die risico’s proberen af te dekken. Volgens VZN-voorzitter Cristel van de Ven betekent deze uitspraak dat zelfstandigen die in het economisch verkeer handelen als ondernemer, hetzelfde werk kunnen doen als werknemers, maar dan op basis van een opdrachtovereenkomst in plaats van een arbeidsovereenkomst.
Politieke reacties
Tweede Kamerlid Mariëtte Patijn (GL/PvdA) stelt dat de uitspraak weinig verandert, omdat opdrachtgevers in de praktijk zelden toekomen aan het criterium extern ondernemerschap. Volgens haar blijft de wet VBAR in zijn huidige vorm nodig om meer duidelijkheid te scheppen. Aan de andere kant is VVD-Kamerlid Thierry Aartsen van mening dat er een nieuwe wet moet komen die schijnzelfstandigheid van zzp’ers regelt, met duidelijke criteria die omschrijven wie zzp’er is en wie werknemer. Hij pleit voor aanpassing van de instructies van het ministerie van Binnenlandse Zaken om te voorkomen dat duizenden zelfstandigen onnodig door de overheid op straat worden gezet.
Beoordeling door rechters
Daarnaast benadrukte de Hoge Raad dat rechters in procedures geen algemeen oordeel kunnen geven over de kwalificatie van overeenkomsten als de individuele omstandigheden van werkenden te veel uiteenlopen. Uitspraken kunnen wel specifiek gericht zijn op bepaalde groepen werkenden.
Conclusie
De uitspraak van de Hoge Raad heeft een belangrijke discussie op gang gebracht over de beoordeling van arbeidsrelaties en de rol van ondernemerschap daarin. Voor interimmers en zzp’ers betekent dit meer erkenning van hun ondernemerschap en mogelijk minder risico op herkwalificatie als werknemer. Het is nu aan de politiek om te bepalen hoe zij met deze uitspraak omgaat en welke gevolgen dit heeft voor toekomstige wetgeving en handhaving.
Bron: Zipconomy | Zipconomy